Antwoorden van de Oefentoets
1. Stel Piet fietst naar school, hij heeft de hele rit een constante snelheid. Welk van de onderstaande diagrammen past bij zijn rit?
Diagram 1
2. Bereken de gemiddelde snelheid van de fietsen van deze onderstaande grafiek.
5 x 5 = 25 - Elk hokje is 25 meter
10,5 hokje = 262,5 meter
262,5 : 25 = 10,5 m/s = 37,8 km/h
3. Noem drie dingen die de remweg van een auto beinvloeden.
Kwaliteit van de remmen, Wegdek en matriaal van de banden.
4. Op de snelweg zijn strepen getekend, op gelijke afstand van elkaar. Een automobilist rijd 100 km/h en ziet per minuut 40 strepen onder de auto verdwijnen. Hoeveel afstans zit er tussen de strepen op de weg?
100 : 3,6 = 27,8 m/s
ANS x 1,5 = 41,7 meter tussen de strepen.
5. Truus weegt 60 kilo. Bereken hoeveel de zwaartekracht is die de aarde op Truus uitoefend?
60 x 9,8 = 588 N
6. Joost remt met een snelheid van 20 km/h, zijn remweg is 4,0 meter.
a) 16 meter
b) 1 meter
7. Hoeveel meter moet Lotte van het draaipunt zitten?
20 kg x 2,5 m = 60 kg x r2
r2 = 50:60 = 0.83
Lotte moet dus 83 cm van het draaipunt gaan zitten.
8. Leg uit dat als de nettokracht 1 is je zo wel kan versnellen als kan vertragen.
Als de nettokracht 1 is dan betekent dat dat er een bepaalde kracht op je uitoefent. Er wordt een kracht uitgeoefend met het verschil van 1. Of dit tegen je is of voor je wordt niet gezegd. Zo kan de tegenwerkende kracht 1 meer zijn dan de voortstuwende kracht, dan is de nettokracht nog steeds 1 maar je vertraagd.
9. Takels
- A : Je trekt aan een touw die door een takel meerdere touwen op haalt. Zo wordt de last verdeeld over meerdere touwen en heb je minder kracht nodig om iets omhoog te trekken.
- B: Voordeel: Je hebt veel minder kracht nodig omdat de kracht is verdubbeld door meerdere touwen. Nadeel: Je moet heel veel touw inhalen
10. Wat is remvertraging?
De afname van de snelheid per seconde.
Maak jouw eigen website met JouwWeb